Colofon

Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking

Voor volwassenen (SCIL 18+) en voor jongeren van veertien tot en met zeventien jaar (SCIL 14-17).

Hendrien L. Kaal
Henk L.I. Nijman
Xavier M.H. Moonen

© 2013-2025 Hogrefe Uitgevers B.V.

App ontworpen en ontwikkeld door Fingertips in Amsterdam.

Wat is een licht verstandelijke beperking?

Op het eerste gezicht valt doorgaans niet waar te nemen of iemand een licht verstandelijke beperking (LVB) heeft of niet. Mensen met een LVB hebben bovendien de neiging om hun eigen beperkingen voor anderen verborgen te houden. Zo kunnen een verzorgd uiterlijk en streetwise taalgebruik in de praktijk zeer verhullend werken. Daarnaast is het zo dat voor het vaststellen van een LVB sprake moet zijn van problemen op verschillende levensterreinen. De meeste personen worden echter maar op één of enkele terreinen in een sociale situatie waargenomen door derden; de optelsom van problemen van een persoon wordt daardoor vaak niet gezien. In de praktijk blijkt dan ook dat de beperkingen van mensen met een LVB vaak niet tijdig worden onderkend.

In het kader van classificatie van een LVB kan gebruik gemaakt worden van de (Nederlandse vertaling van de) DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013). Er wordt hierin gesproken over een (L)VB indien er sprake is van:

  • problemen op het gebied van intellectueel functioneren,
  • problemen op gebied van adaptief functioneren (alledaags aanpassingsvermogen),
  • en een start van de problematiek vroeg in de ontwikkeling van een persoon.

Er wordt gesproken van vier niveaus van beperkt verstandelijk functioneren, te weten licht, matig, ernstig en zeer ernstig. Er wordt gewaarschuwd om niet te veel waarde te hechten aan IQ-scores. De verschillende niveaus van de ernst van verstandelijke beperking worden bepaald op grond van het adaptief functioneren en niet op basis van de IQ-scores, omdat het adaptief functioneren de mate van ondersteuning bepaalt die een persoon nodig heeft. De IQ-maten zijn minder valide aan het uiteinde van de normaalverdeling van intelligentie. Daarnaast zijn er andere factoren van invloed op het functioneren, zoals motivatie, sociale klasse, culturele ervaringen, somatische- en psychische aandoeningen, persoonlijkheidstrekken etc. De beperkingen in het intellectueel functioneren moeten altijd gerelateerd worden aan de leeftijd en het geslacht van een persoon en de sociaal-culturele achtergrond. Als bovengrens van een (licht) verstandelijke beperking wordt een IQ-score van 70 +/- 5 genoemd.

In de Nederlandse praktijk wordt voor de diagnostiek van een LVB minder waarde gehecht aan de strikte interpretatie van de voornoemde classificatiecriteria. Bij diagnostiek gaat het om het identificeren van een beperking op grond van optredende symptomen, teneinde adequate hulp te kunnen bieden. Iemand kan door zijn of haar levensgeschiedenis of levenswijze op enig moment functioneren op het niveau van een LVB, zonder dat duidelijk is of deze persoon al vroeg in zijn of haar jeugd deze problemen had en zonder dat met zekerheid gezegd kan worden dat deze problemen blijvend zijn. Voor betrokkenen die op enig moment met deze persoon te maken hebben is desondanks duidelijk dat op het moment van contact, gesprek of interventie deze persoon functioneert op het niveau van een persoon met een LVB. Moonen (2015) spreekt dan over sociaal kwetsbare personen met cognitieve beperkingen. Volgens de auteurs van de DSM-5 is de LVB zichtbaar op drie domeinen, te weten het conceptuele domein (geheugen, taal, schoolse vaardigheden, probleemoplossend vermogen), het sociale domein (inleven, empathie, vriendschappen sluiten, dagelijkse omgang) en het praktische domein (zelfmanagement, zelfverzorging).

Wij spreken over (functioneren op het niveau van) een LVB als er sprake is van beperkt intellectueel functioneren (in de regel een IQ-score tussen de 50 en 85) in combinatie met significante beperkingen in het adaptieve gedrag (conceptuele, sociale en praktische vaardigheden).

In Nederland zijn er enkele honderdduizenden mensen in arbeidssituaties, het onderwijs, de justitieketen, het dak- en thuislozencircuit en in instellingen in de zorg, waarvan een aanmerkelijk aantal een LVB heeft of functioneert op het niveau van een LVB die niet als zodanig zijn herkend. Zo gaat de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2008) ervan uit dat mogelijk bij 15 tot 25 procent van de gedetineerden sprake is van een LVB.

Tijdige herkenning van een LVB is van groot belang. Goede diagnostisering van het vóórkomen van een LVB blijkt echter om allerlei praktische redenen vrijwel onmogelijk in een daarvoor niet toegeruste ambulante of residentiële setting. Om die reden bestaat er behoefte aan een in Nederland gevalideerd screeningsinstrument waarmee op eenvoudige wijze in korte tijd kan worden vastgesteld of een persoon mogelijk functioneert op het niveau van een LVB of een LVB heeft. De oorzaken hiervan kunnen divers zijn. Denk aan onderbroken of slecht onderwijs, aan ziekten die invloed hebben gehad op de verstandelijke vermogens, aan medicatiegebruik, aan psychische stoornissen, aan middelenmisbruik et cetera. Of deze mensen wellicht vroeger betere cognitieve en sociale vaardigheden hebben gehad of door goede zorg in de toekomst beter zullen kunnen gaan functioneren wordt niet onderzocht of weersproken. Kenmerkend is evenwel dat zij op het moment van positieve screening met gebruikmaking van de SCIL zeer waarschijnlijk gebaat zijn bij een aanpak en bejegening die past bij mensen met een LVB, zoals aangepaste communicatie (denk aan woordkeuze en spreektempo) en ondersteuning op maat.

Waarom is het belangrijk een LVB tijdig te herkennen?

De aard van de problemen die met een LVB samenhangen maakt dat het van belang is dat beperkingen in de verstandelijke en adaptieve vermogens tijdig worden herkend. Een geringer vermogen tot het verwerken van (sociale) informatie leidt gemakkelijk tot misverstanden over de intenties van leerkrachten, werkgevers, hulpverleners en justitiemedewerkers. Bij het verhoren van personen die van misdrijven worden verdacht is het van belang dat er rekening wordt gehouden met eventuele verstandelijke beperkingen, aangezien personen met een dergelijke beperking zich gemakkelijk door anderen kunnen laten beïnvloeden en sneller geneigd zijn om sociaal wenselijk te antwoorden als zij onder druk worden gezet (Moonen & Rispens, 2014). Een beperkter vermogen tot abstract denken maakt het bijvoorbeeld voor deze mensen vaak moeilijker om op de juiste tijd en plaats aan te komen. Wanneer een (behandel)aanbod wordt gedaan dat bestemd is voor mensen met een gemiddelde begaafdheid, betekent dit aanbod voor de mensen met een IQ-score tussen de 50 en 85 doorgaans slechts dat een nieuwe faalervaring wordt opgedaan.

Om al de bovenstaande redenen is het van belang dat (het eventueel functioneren op het niveau van) een LVB bijtijds wordt onderkend. In de dagelijkse praktijk moet het detecteren van een LVB in een kort tijdsbestek mogelijk zijn. Een dergelijke screening zou daarbij uitgevoerd moeten kunnen worden door personen die hiervoor niet specifiek zijn opgeleid. Het afnemen van een intelligentie-onderzoek (met een intelligentietest als de WAIS) aan gevuld met onderzoek naar de adaptieve vermogens neemt (inclusief uitwerking van de antwoorden) al snel enkele uren in beslag en dient door een hiervoor opgeleide psycholoog of psychodiagnosticus te worden uitgevoerd. Met de SCIL kan iedereen die nauwgezet de afname- en scoringsinstructies volgt in korte tijd een vermoeden van het functioneren op het niveau van een LVB vaststellen. Om met zekerheid te kunnen zeggen dat de betrokken persoon een LVB heeft moet een daartoe bevoegde en bekwame psychodiagnosticus (in de regel een psycholoog) vervolgens nog wel nader diagnostisch onderzoek doen.

Voor meer informatie, zie “Handleiding SCIL”, Uitgeverij Hogrefe.

Over de auteurs

Dr. Hendrien Kaal is lector “licht verstandelijke beperking en jeugdcriminaliteit” aan de Hogeschool Leiden, een lectoraat mogelijk gemaakt door een samenwerkingsverband met de William Schrikker Groep. Zij studeerde psychologie en rechten aan de Universiteit Leiden en promoveerde in 2002 aan de Universiteit van Bristol (UK) op de handelingsvrije ruimte van de politie in relatie tot drugsdelinquenten. Na haar promotie werkte zij achtereenvolgens bij het Centrum voor Drugsonderzoek (CEDRO) aan de Universiteit van Amsterdam, bij de opleiding SPW / gehandicaptenzorg van het Mondriaan College, aan de vakgroep Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden en voor het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In de afgelopen jaren heeft Hendrien Kaal zich toegelegd op onderzoek naar mensen met een licht verstandelijke beperking in de justitiële keten. Dit leidde onder andere tot diverse publicaties over mensen met een licht verstandelijke beperking in detentie.

kaal.h@hsleiden.nl

Prof. dr. Henk Nijman is bijzonder hoogleraar forensische psychologie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Daarnaast is hij als onderzoeker werkzaam bij Altrecht Aventurijn, onderdeel van Fivoor. Henk Nijman studeerde gezondheidswetenschappen aan de Universiteit Maastricht en promoveerde in 1999 aan de Faculteit Psychologie van deze universiteit op het proefschrift “Aggressive behavior of psychiatric inpatients; Measurement, prevalence, and determinants”. Sinds 1992 verricht hij in (gesloten) zorginstellingen onderzoek naar meetmethoden, oorzaken en preventie van agressie van patiënten en cliënten en publiceerde hierover in diverse nationale en internationale vaktijdschriften. Daarnaast verrichtte hij diverse behandelevaluatiestudies naar de effectiviteit van (forensisch) psychiatrische behandeling.

h.nijman@altrecht.nl

Prof. dr. Xavier Moonen, orthopedagoog en GZ-psycholoog, is werkzaam als beleidsadviseur bij Koraal in Sittard, is bijzonder hoogleraar “kennisontwikkeling over jeugdigen en jongvolwassenen met LVB en gedragsproblemen” aan de Universiteit van Amsterdam en is bijzonder lector “inclusie van mensen met een verstandelijke beperking” aan de Zuyd Hogeschool te Heerlen, mogelijk gemaakt door de Koraal Sittard.

Hij promoveerde op een participatief onderzoek over de behandelervaringen van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Zijn specifieke belangstelling gaat uit naar instrumentontwikkeling op het gebied van (L)VB, naar mensen met een verstandelijke beperking in verhoorsituaties, naar interventies die inclusie van mensen met een verstandelijke beperking in de samenleving kunnen bevorderen en naar het doen van onderzoek samen met mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Dit leidde tot diverse publicaties over mensen met een (licht) verstandelijke beperking.

x.m.h.moonen@uva.nl